PGB en uurtarief voor huishoudelijke hulp.

Vergoeding uurtarief op basis van het minimum (jeugd)loon toegestaan?

Sinds de invoering van de WMO 2015  zijn gemeenten bevoegd om differentiatie aan te brengen in de hoogte van PGB’s. Dit blijkt uit artikel 2.3.6 lid 4 WMO 2015, waarin is bepaald dat bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden betreffende het tarief, de persoon aan wie een PGB wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft om diensten (…) te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk. Gemeenten mogen, blijkens de memorie van toelichting bij de WMO 2015, verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Op grond van artikel 2.3.5 van de WMO 2015 is het college daarbij wel gehouden een tarief voor een PGB vast te stellen dat redelijkerwijs noodzakelijk is te achten om de cliënt in staat te stellen tot zelfredzaamheid of participatie. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013 – 2014,33 841, nummer 3, pagina 39.).

Differentiatie is een ding. De vraag is echter waar de grens ligt. Immers belanghebbenden die aanspraak hebben op een PGB moeten ingevolge de wettelijke regeling voldoende gecompenseerd worden voor hun beperkingen zodat zij in staat zijn tot zelfredzaamheid of participatie, zoals beoogd door de WMO. In dat kader dient te worden vastgesteld wat valt te verstaan onder een “redelijk tarief”.  In een uitspraak van 17 maart 2016 (ECLI: NL:RBNNE: 2016:1254) heeft de rechtbank Noord Nederland geoordeeld dat de gemeente  bevoegd is om tot differentiatie van het uurtarief voor huishoudelijke hulp over te gaan. In deze uitspraak werd een uurtarief conform het cao loon een redelijk tarief geacht.  

We hebben recentelijk een procedure gevoerd tegen de gemeente Hilversum over deze kwestie. De betreffende gemeente had op basis van nadere (beleids)regels het PGB voor de door belanghebbende ingeschakelde huishoudelijke hulp vastgesteld op basis van een verlaagd uurtarief, gebaseerd op het minimum jeugdloon, zijnde in haar geval een bedrag van slechts € 5,94 per uur.  We hebben ons in deze procedure kort samengevat op het standpunt gesteld dat belanghebbende met een dergelijk uurtarief onvoldoende werd gecompenseerd en er voorts op gewezen dat de nadere regels in strijd waren met de gemeentelijke verordening, alsmede de wet (WMO) en dat het beleid van deze gemeente inzake de differentiatie in uurtarief waarop het verlaagde tarief was gebaseerd bovendien  niet in een nadere regel had mogen worden vastgelegd, maar in een verordening.  De gemeente heeft inmiddels besloten om de bezwaren alsnog gegrond te verklaren en het PGB vast te stellen op basis van een uurtarief van € 23,27. 

Het college heeft tijdens deze procedure weliswaar erkend dat de betreffende nadere regel onvoldoende inkadering vindt in de relevante bepaling in de verordening, maar daarbij wel aangegeven  dat een regeling waarbij aansluiting gezocht wordt bij het minimumloon inhoudelijk als zodanig in rechte stand zou moeten kunnen houden, mits deze op het juiste niveau (lees: verordening) is geformuleerd. De strijd is dus nog niet gestreden helaas, maar wel in deze zaak.


Denis de Ploeg