Cliënte, die de Italiaanse nationaliteit heeft, ontving een bijstandsuitkering van de gemeente Amsterdam. Deze werd beëindigd, omdat cliënte geen verblijfsrecht meer zou hebben. Cliënte had enkele weken gewerkt en nadat het werk was gestopt, had zij volgens de gemeente geen verblijfsrecht meer. Tegen de beëindiging van de uitkering, alsmede de weigeringen van de nieuwe aanvragen om bijstand, is cliënte gaan procederen. Uiteindelijk werd cliënte grotendeels in het gelijk gesteld. In eerste aanleg oordeelde de rechter dat cliënte, gedurende zes maanden na afloop van de werkzaamheden, verblijfsrecht had. Verder oordeelde de CRvB dat de gemeente Amsterdam niet gerechtigd was om de bijstandsuitkering te beëindigen, zolang de staatssecretaris geen besluit had genomen over de beëindiging van het verblijfsrecht. Dit leidde tot een nabetaling aan bijstand.
ECLI:NL:CRVB:2021:1419
Thomas Vetter